Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0587

Datum uitspraak2003-07-30
Datum gepubliceerd2003-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302026/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 februari 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een rundveehouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Veghel, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 20 februari 2003 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200302026/1. Datum uitspraak: 30 juli 2003. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats] en het college van burgemeester en wethouders van Veghel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 februari 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een rundveehouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Veghel, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 20 februari 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 29 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door ing. S.H.E. Vloet, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellant is niet ter zitting verschenen. Voorts is daar als partij [vergunninghouder] in persoon, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. De bij het bestreden besluit verleende vergunning heeft betrekking op het houden van 22 zoogkoeien, 13 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar en 2 volwassen paarden. 2.2. Appellant heeft zich wat betreft de in het beroepschrift aangevoerde gronden beperkt tot een nagenoeg woordelijke herhaling van de tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen. In de considerans van het bestreden besluit is verweerder ingegaan op deze bedenkingen. Appellant heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging van de bedenkingen onjuist zou zijn. Het beroep is ongegrond. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. De Vink Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2003. 154-373.